Gedichten van Huub Oosterhuis

Vanochtend weer een wat langere wandeling gemaakt. Gisteren was het er niet van gekomen en ook al volg ik de Ommetje-app niet meer, het was goed om weer wat te bewegen. Omdat ik mij niet echt kon focussen op de meditatie van de dag van Bidden onderweg en hij voorbij was, voor ik het wist, wilde ik nog luisteren naar een meditatie van een andere dag. Ik zag echter dat er een gesprek met Huub Oosterhuis op stond. Het gaat over de gedichten die hij heeft geschreven. In 2020 kwam verzameld werk van hem uit met de titel “Handgeschreven”.

Het was mooi dat je door de vragen heen, kon horen dat Huub altijd is blijven zoeken naar God. Vragen van het leven worden niet allemaal beantwoord. Door alles heen klonk dat dit niet erg was en dat vragen mochten blijven bestaan. Het  ging in elk geval niet over een God, die religie was. Wel over God, die Adonaï genoemd wordt in de Bijbel. Een God die zegt dat mensen gelijkwaardig zijn en daar naar moeten handelen. In het gesprek leest hij ook een gedicht voor over hoe hij terugkomt in de Rivierenbuurt, de plek van zijn jeugd:

Gisteren, tegen zonsopgang nam ik een taxi naar de Rivierenbuurt van mijn jeugd.
Daar droegen op een dag onze buren gele sterren en mochten niet meer op openbare banken met uitzicht op bloemperken – zo werd het zondag 20 juni 1943.
Daar stonden, vroeg in de morgen, op alle hoeken lange blonde Duitse stoten met geweren.
En van hun verdiepingen daalden af, met pannen beladen, onze buren en overburen, onbekende bekenden.
Tot in de middag stonden zij op elkaar gedrongen, en gebaarden. Een jonge man en vrouw hebben bij ons aangebeld, mijn moeder doet open, begrijpt, sluit ze op in de gangkast, sleutel in haar schortzak. Toen tien minuten later zo’n mooie jongen met een echte Amsterdamse politieagent ons huis overhoop haalde, ontdekten zij in de schemergang niet het heiligste der heiligen en vertrokken onverrichter zake.
De twee werden rond middernacht in een snelle wagen – naar Portugal, dachten ze. Toen waren de duizenden verzamelden voor ons Roerstraatraam al in trams gedreven en nog die avond in de trein naar Westerbork. Het gebeurde voor mijn ogen. Ik dacht even dat een gele ster mij riep ‘wat doe jij verder met je leven’.

Het is een indringend gedicht, over een gebeurtenis, die zijn leven heeft getekend. Het raakte mij. Zowel het gedicht als zijn reactie. Het maakt ook dat je je weer realiseert hoelang een oorlog in mensen doorleeft. Het gaat van generatie op generatie. Zonder dat je het beseft. Het leven is niet vanzelfsprekend, geluk is niet goedkoop. En leven wij al in Gods Koninkrijk, ach misschien moet het allemaal nog beginnen. Bijzonder dat een mens zoveel vragen kan hebben, die hij blijft onderzoeken.

En toch…

Geraakt word ik ook door Psalm 8 vrij: Wie. Huub Oosterhuis had het geschreven naar aanleiding van een gesprek met prins Claus, die al ziek was.

„Dat is een zinnetje van prins Claus, dat hem raakte. Ik las hem psalmen voor. Onder andere psalm 8. ‘Heer onze Heer, hoe machtig is uw Naam / allerwegen op aarde.’ Dat vond hij mooi. Maar dan zei hij: ‘Het blijft toch altijd wie.’ (Trouw, 6 maart 2008)

Wie
Onbegonnen naam onnoembaar wie
laag of hoog in welke aarde-uithoek wie?


Hemel majesteitelijke mantel
fonkelende miriaden –
wie?
Die uit de mond van kinderen
een sterkte bouwt, een burcht van zangen
waar zij hun schenders ontkomen,
die.

Als ik de hemel schouw,
zon maan sterren daar gewrocht:
wie zijn wij dan
dat aan ons gedacht zou worden,
mens wie ben je dat je wordt geweten.

Godendochters zijn wij en zonen
gekroond met onzienlijke kronen,
in verfijnde lichamen gekleed.

Heel de aarde uitgespreid aan onze voeten
tot in de verste verten, dat wij haar behoeden.
Kudden schapen, stoeten vee
met de beesten in het wild tezamen
vogels langs de hemelbanen
vissen flitsend langs de lanen van de zee.

Onbegonnen naam onnoembaar jij
wie jij
laag of hoog in welke aarde-uithoek jij
wie jij?


Uit: 150 Psalmen vrij van Huub Oosterhuis: Psalm 8 vrij: Wie